18
Stemmen in de kamers, rennende voeten op het erf, een bal die stuitte, gelach, gehuil. Christian die zijn tranen probeerde te bedwingen toen hij door een bij was gestoken, Jean-Luc die met Christian op zijn schouders door het veld rende en zij die bang was dat ze zouden vallen, Christian op zesjarige leeftijd, die haar zijn favoriete pop, Topo Gigio, liet zien; hij had hem op het erf laten liggen en de kippen hadden hem kapotgepikt totdat de ene arm er bijna af viel. Ze had hem dezelfde avond nog bijgevuld, de arm er weer aangenaaid en hem naast hem op zijn kussen gelegd toen hij sliep. Christian die in La Lavandou langs de vloedlijn rende, die Jean-Luc hielp met het mikken van de boules op het dorpsplein, Christian die de kaarsjes uitblies op zijn tiende verjaardag. Flarden van herinneringen, een paar oude foto’s op de boekenplank en in albums, Christians kleren en zijn speelgoed. Het was alles wat ze nog had.
Monique beloofde zichzelf elke keer dat ze het de volgende dag op zou ruimen… de volgende dag. Elke keer dat ze zijn kamer bekeek – waar al zijn speelgoed en kleren nog precies lagen zoals ze ze die middag had achtergelaten – kon ze zich gemakkelijk inbeelden dat hij gewoon even weg was, op schoolreis of naar zomerkamp, en dat hij weer gauw thuis zou komen. Maar als de beelden weer terugkwamen – de gendarme die die eerste dag het erf op reed, haar waken bij kaarslicht in het ziekenhuis, de jonge gendarme die voor de deur stond en zei dat het hem speet, heel erg speet reikte de ijskoude, stalen hand van de realiteit tot diep binnen in haar en rukte die haar emoties eruit, en haar ziel, en werden alle vezels en zenuwuiteinden van haar lichaam gepijnigd totdat er niets anders overbleef dan een matte verdoofdheid, een grijze leegte… gefluister tijdens de eerste zonsopgang na zijn dood… ‘O. Christian… Christian.’ Op zulke momenten wist ze dat ze geen antwoord zou krijgen, geen vlinderzachte kusjes op haar wangen, geen omhelzingen en nooit meer de warmte van zijn lichaam… en klemde ze zich alleen nog vast aan herinneringen, sloeg ze de sprei van zijn bed om zich heen, drukte die tegen haar wang en wiegde zachtjes heen en weer, overspoeld door emoties totdat ze zich weer overgaf aan een wanhopig gesnik.
Het meeste huilen had ze alleen gedaan, in Christians kamer. Die was nu het symbool voor haar pijn geworden, de enige plek in huis waar ze haar verdriet kon uiten. De rest van het huis was voor eten koken, schoonmaken en kleren verstellen, de dagelijkse mechanische handelingen die haar hielpen haar verdriet naar de achtergrond te drukken. Maar als ze huilde, waren ze samen, zij en Christian. Een laatste restje intimiteit. Ze was maar één keer betrapt, iets meer dan een maand na Christians dood; Clarisse had in de deuropening gestaan, zich half verstoppend achter de deurpost, en haar verbijsterd aangekeken. Monique had snel haar tranen gedroogd, was naar haar toe gerend, had haar getroost… en had zich schuldig gevoeld. Clarisse leed er waarschijnlijk nog meer onder dan zij; ze was pas vijf en had in feite geen idee van wat er gebeurd was, laat staan dat ze dat kon verwerken. Ze stelde vragen over waar Christian nu was, of hij nu gelukkig was, en was het leuk in de hemel ? Ze maakte tekeningen van Christian waarop hij op een wolk zat, met Topo Gigio aan zijn ene kant en zijn favoriete boom uit de tuin – de oude eik waar hij altijd in klom – aan de andere. Clarisses idee van Christians hemel. Als ze troost zochten, hadden ze alleen elkaar, want Jean-Luc was zo afwezig geworden, had zich in zichzelf teruggetrokken. Toen ze Christian hadden verloren, waren ze Jean-Luc voor het grootste deel ook kwijtgeraakt. Zij had haar genegenheid in gelijke mate verdeeld over haar kinderen, maar Jean-Luc had altijd meer affectie getoond voor Christian, en dat werd nu pas goed duidelijk. Het was alsof hij zei: ‘Ik ben kwijtgeraakt waar ik het meest om gaf in dit gezin, en er rest me nu nog weinig.’ Zijn langdurig wezenloos voor zich uit starende blik, die dwars door hen heen leek te gaan, als ze aan de eettafel zaten. Weinig of geen interesse in wat ze deden, en als er sprake was van persoonlijke betrokkenheid die te dichtbij dreigde te komen, excuseerde hij zich om gereedschap of de tractor schoon te gaan maken en trok hij zich terug in de garage. En toen zijn emoties hem een keer te veel werden en Monique hem had omhelsd om hem te troosten, had hij haar van zich afgeschud. Tijdens de zomermaanden was hij tot ’s avonds laat op het land gebleven en toen de avonden korter werden, had hij zich geëxcuseerd en was hij naar het café in het dorp gegaan. Het leek wel alsof hij hun gezelschap niet meer kon verdragen, of misschien was het het huis zelf, omdat het hem aan Christian herinnerde. Het kwam regelmatig voor dat als hij op het land aan het werk was en Monique door het keukenraam naar buiten keek, ze hem op het stenen muurtje aan de rand van het veld zag zitten, wezenloos in de verte starend. Dan ging ze snel verder met haar dagelijkse bezigheden en soms, als ze dan drie kwartier later weer naar buiten keek, zat hij daar nog steeds zo. De buren, de Fiévets, waren heel lief en behulpzaam geweest, maar toch waren ze niet close genoeg om haar diepste gedachten over Christians dood met haar te delen, of haar bezorgdheid over de toenemende afstandelijkheid die Jean-Luc voor haar en Clarisse aan den dag legde. Het dorp had zich achter haar geschaard en ze was met name ontroerd door de herdenkingsdienst, hoewel die haar naderhand soms het gevoel gaf dat ze geen winkeleigenaar meer onder ogen kon komen en geen meelevende blik of gemeende condoleance meer kon verdragen. Tot meer dan een maand na de dienst had ze zich nauwelijks laten zien en hadden de Fiévets haar boodschappen gedaan.
Voor de kerk was Capitaine Poullain naar haar toe gekomen en had hij gezegd dat ze iemand in hechtenis hadden genomen, ‘een plaatselijke vagebond’, en dat er ‘recht zou geschieden’. Een krachtig, tevreden statement, alsof hij ervan overtuigd was dat het nieuws haar pijn zou verzachten. Ze herkende hem nauwelijks van hun eerste gesprek; de enige gendarme die ze herkende in de menigte voor de kerk was degene die naar haar toe was gekomen om haar te vertellen dat Christian dood was. Hij had zijn pet in de hand en hield zich op de achtergrond. Wat er voor de kerk plaatsvond was merendeels een afgepast medeleven: handen op haar schouder, hoofden die bedroefd werden gebogen, gemompelde condoleances met neergeslagen ogen, hulp die haar werd aangeboden door mensen die ze nauwelijks kende. Naderhand had ze grimmig moeten lachen om de ironie van het gebeuren: de dood van haar zoon was nodig geweest om volledig geaccepteerd te worden in het dorp.
Afgezien van de week dat haar moeder op bezoek was geweest, had ze niemand gehad om haar verdriet mee te delen, totdat ze opkeek en Clarisse in de deuropening zag staan. Dus had ze zich gedurende de laatste lange weken met haar verhaaltjes, troost en omhelzingen op haar dochter gericht, haar best gedaan om het onaanvaardbare te accepteren door het door de onschuldige ogen van een vijfjarig meisje te zien en de ziekmakende leegte in huis te vullen met de liefde en genegenheid die haar nog restte.
Het enige waar Jean-Luc interesse in had getoond was het proces, de wetenschap dat er recht zou geschieden. Toen zij nog steeds te verblind was door verdriet en te aangeslagen om te reageren op wat Poullain voor de kerk tegen haar zei, had Jean-Luc enthousiast geknikt en hem verscheidene vragen gesteld voordat ze waren weggegaan. Voor het eerst sinds Christians dood had ze weer wat levendigheid in hem bespeurd en gezien hoe hij troost en moed putte uit elk woord dat hij te horen kreeg. Eens per week belde hij naar de gendarmerie en werd hij op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen in het vooronderzoek. ‘De volgende week gaan ze met hun allen naar de plaats van de misdaad voor een reconstructie,’ had hij op een ochtend bij het ontbijt gezegd, maar ze had nauwelijks naar hem geluisterd.
Jean-Luc had het er opnieuw over op de ochtend van de reconstructie, en pas toen schonk ze er aandacht aan: twee keer had hij het gezegd, en hij had weer die merkwaardige gretigheid getoond, dus het moest wel belangrijk zijn. Toen hij wegging, zei hij dat hij op het westelijke deel van het land aan het werk zou zijn. Maar toen een halfuur later de wind toenam en zij eraan dacht hoe onbeschut het westelijke veld was en ging kijken of Jean-Luc misschien naar een van de meer beschutte velden aan de achterkant was gegaan, zag ze dat de auto weg was.
Als de wind aantrok, boog het koren. Maar niet gelijkmatig: sommige delen stonden in een scherpe hoek op het veld terwijl andere gewoon rechtop bleven staan, en de wind trok er zijn sporen doorheen totdat er een golfpatroon ontstond dat als een gouden branding over het veld trok. De ochtendlucht was koel, de wind waaide in vlagen, af en toe brak de zon door de grijze bewolking en zette ze hen even in een warm licht. Dominic keek bedachtzaam naar de gestalten voor hem toen het licht weer verschoof. De schaduw van een grote wolk kwam als een reusachtige walkure vanaf het aangrenzende heuvelland hun kant op drijven totdat hij recht boven hen hing en hen in een grijs licht baadde, dat paste bij de stemming waarin ze verkeerden. Dertien mannen in een guur en verlaten veld, slechts met elkaar verbonden door de dood van een tienjarig jongetje. Met het voortdurend veranderende licht en het graan dat golfde in de wind, was het bijna alsof het veld hiertegen protesteerde en zijn geheimen niet wenste prijs te geven.
De mannen gingen dicht bijeen staan om elkaar goed te kunnen horen. Naugier nam de informatie door met de ambulancebroeders, de mannen van de forensische dienst en Poullain, in willekeurige volgorde. Servan, Levacher en Harrault stonden een stukje daarachter, vlak bij Dominic. De griffier, die naast Naugier stond, maakte voortdurend aantekeningen in steno. Machanaud stond een eindje verderop, geboeid aan een bewaarder van de gevangenis in Aix. Hij zou straks aan de beurt komen. Perrimond stond aan de ene kant van Naugier, Molet aan de andere, naast de griffier. Dominic zag Machanaud met een verre, troebele blik naar de rivieroever staren. Misschien had hij last van de wind, of hij verkeerde nog steeds in een shocktoestand omdat hij nauwelijks kon geloven dat hij na drie maanden terug was op dezelfde plek, beschuldigd van moord, en hier moest pleiten voor zijn leven. Hij had een hoop tijd gehad om na te denken over zijn verhaal. Om de zoveel tijd wierp Naugier een scherpe blik in Machanauds richting terwijl hij de forensische details naging.
Naugier had Machanaud gevraagd waar hij die dag precies bij de rivier had gestaan en Servan opgedragen om op de plaats van de misdaad te blijven staan. Alle anderen werden naar de rivieroever gedirigeerd.
‘Twee uur ? En al die tijd hebt u geen jongetje gezien of ontmoet ?’
Naugiers vraag sneed door de frisse buitenlucht. De groep stond zwijgend ter zijde en wachtte af. Naugier had Machanaud bij de rivier eerst laten bevestigen dat hij had gevist, wat hij had gevangen en hoe laat hij daar was – van tien over één tot iets na drieën – voordat hij de sleutelvraag stelde.
‘Nee,’ zei Machanaud, met meer nadruk dan tijdens zijn vorige antwoorden. Ook de achterste man in de groep hoorde zijn ontkenning.
Naugier keek aandachtig in beide richtingen. ‘Hebt u in die tijd iemand anders gezien of ontmoet ?’ De begroeiing verderop op de rivieroever was dunner en het zicht vrij goed; het groen en de bomen stonden vooral langs de richel die de rivieroever van het laantje scheidde.
‘Nee.’
Molet volgde Naugiers blik in de richting van de platte brug honderd meter verderop en begreep plotseling de betekenis van de vraag. De smalle brug die de aangrenzende boerderij met Breuilles korenveld verbond, stond in het politierapport als ‘de plek waar we denken dat de jongen is overgestoken’, vooral omdat niemand hem door het dorp zelf had zien lopen. Maar hij had niet verwacht dat hij zo goed zichtbaar zou zijn. Naugier wees. ‘U bent u bewust dat dit de enige verbindingsbrug in de directe omgeving is ? Kunt u hem hiervandaan duidelijk zien ?’
Molet bad dat Machanaud zich plotseling zou beroepen op bijziendheid, maar zijn ‘ja’ kwam zonder aarzeling. ‘En al die tijd dat u hier was hebt u niemand die brug zien oversteken ?’ ‘Nee.’
Naugier keek bedachtzaam de andere kant op, stroomopwaarts, en liet zijn blik toen langzaam over de rivieroever naar het laantje gaan, alsof hij een denkbeeldige lijn trok naar de plaats van de misdaad. ‘Meneer Machanaud. Kunt u de gendarme zien die we daar hebben achtergelaten ?’ ‘Nee. Ik kan hem niet zien.’
‘En die middag dat u aan het vissen was, hebt u toen iets gezien of gehoord uit de richting waar de gendarme nu staat ?’ ‘Nee.’
Naugier knikte. Dat was redelijk. De rivieroever vertoonde hier een scherpe knik. Het enige wat zichtbaar was van het laantje was het laatste stuk, waar het opliep naar de weg. ‘Laten we nu teruggaan naar de auto’s die u die middag voorbij hebt zien komen, te beginnen met de eerste. Hoe laat zou dat geweest zijn ?’ ‘Een minuut of veertig nadat ik hier was gaan zitten.’ ‘Wat voor soort auto was dat ?’
‘Dat heb ik niet gezien. Ik hoorde alleen het geluid en welke kant hij op reed… die van Caurins boerderij.’ Caurin ? Naugier sloeg een bladzijde terug in zijn dossier om het na te kijken. Marius Caurin was de eigenaar van de boerderij achter hen en degene die de jongen had gevonden. Hij was snel als verdachte geëlimineerd: minstens drie mensen hadden hem op zijn tractor door Taragnon zien rijden op het tijdstip van de misdaad, en ook Machanaud, in zijn eerste verklaring, had hem op zijn tractor zien wegrijden. ‘Dezelfde Caurin wiens tractor je had zien rijden ? Hoe laat zou dat geweest zijn ?’ ‘Veertig a vijftig minuten voordat ik wegging, denk ik.’ Naugier nam met Machanaud de overige auto’s en tijdstippen door, zocht een lege bladzijde in zijn dossier en schreef: Eerste voertuig: 13.45 – 13.50. Tweede voertuig: omstreeks 14.15 (niet gehoord door Machanaud). Derde voertuig: Caurins tractor, omstreeks 14.25. Vierde voertuig: omstreeks 14.45 – 14.50 (gehoord door Machanaud). Vijfde voertuig: omstreeks 15.00, een paar minuten voordat Machanaud vertrekt (gehoord en gezien door Machanaud). 15.03 – 15.05: Machanaud rijdt weg op zijn Solex, wordt daarbij gezien door… Naugier keek op naar Poullain. ‘Hoe heet die vrouw die Machanaud heeft zien wegrijden ?’
‘Madame Véillan.’
Naugier schreef de naam op en voegde eraan toe: 15.16 -15.18: Caurin keert terug op zijn boerderij en vindt de jongen. Geschatte tijdsduur van de misdaad: 40 tot 60 minuten. Tijdstip van de misdaad: tussen 13.30 en 15.00 uur. Dus dan was Caurins tractor langsgereden terwijl de misdaad werd begaan, maar mogelijk de eerste en tweede auto ook. Hij pakte een Gitane, stak hem op en blies aarzelend een rookwolkje uit. Met al die passerende auto’s, en als er hier die middag iemand anders was, dan konden ze onmogelijk op dat laantje zijn gebleven. De uiteindelijke aanslag kon hoogstens een paar minuten hebben geduurd: langer in die positie zou veel te riskant zijn geweest. Dus de rest van de tijd moesten ze…
Machanauds stem onderbrak zijn gedachten. ‘Maar het was pas later dat ik me de laatste auto goed herinnerde. Het was een Alfa Romeo.’
Het duurde een seconde voordat Naugier zich had losgemaakt van zijn gedachten. Hij zag Molet naar Machanaud kijken; waarschijnlijk had hij zijn cliënt gewaarschuwd voor het geven van ongevraagd commentaar tijdens het vooronderzoek. ‘Maar uit uw verklaring maak ik op dat het een Citroen was die u zag ?’ Molet greep in voordat Machanaud zijn mond helemaal voorbijpraatte. ‘Dat was het… in de oorspronkelijke verklaring van mijn cliënt. Maar hij is later naar het bureau gegaan en heeft voorgesteld deze te veranderen; een verandering die naar ik weet nooit is vastgelegd. Hij heeft het zien van de auto later ook gemeld aan een andere gendarme, in een café in Taragnon. We hadden verwacht dat dit in een later stadium van het vooronderzoek aan bod zou komen, zodat ik mijn vragen over de gendarme in kwestie vooraf aan u had kunnen overleggen.’
‘Daar is het nu een beetje laat voor, is het niet ?’ blafte Naugier. ‘Aangezien uw cliënt het onderwerp zelf ter sprake brengt ?’ Molet knikte bedeesd en sloeg zijn ogen neer. Een van de grote onvolkomenheden van het vooronderzoek was dat de onderzoeksrechter vrij was om van koers te wijzigen terwijl de advocaten waren gebonden aan het schema dat hun twee dagen voor elke zitting werd uitgereikt. Koerswijzigingen waren onbekend terrein en moesten ten koste van alles worden vermeden. De enige troost was dat het voor de eisende partij ook zo werkte, en Perrimond zag er inderdaad net zo opgelaten uit als hij. Dominics hart sprong in zijn keel door de plotselinge verandering in de vraagstelling. Hij had erin berust dat hij zich zou voorbereiden voor een later vooronderzoek en zijn antwoorden zou aanpassen aan die van Poullain. Maar nu besefte hij met groeiende paniek dat Naugier zich elk moment tot hem kon richten en dat hij dan niet zou weten wat hij moest zeggen. Naugier draaide zich naar Poullain. ‘Ik heb begrepen, Capitaine Poullain, dat u degene was die de verklaring over de Citroen hebt opgenomen. Is deze bij uw weten in een later stadium veranderd ?’
Poullain keek Perrimond en Dominic.even vluchtig aan, maar hij wist zijn bezorgdheid snel te verbergen. ‘Ja… ik geloof van wel.’ Hij knikte in de richting van Briant. ‘Een paar dagen na zijn oorspronkelijke verklaring is Machanaud naar het bureau gekomen en heeft hij met een van mijn mensen gepraat, brigadier Briant, en hij…’
Perrimond onderbrak hem. ‘Meneer, ik zou hier net als de verdediging tegen willen protesteren. Dit was iets waarover we hadden afgesproken dat we er in een latere zitting dieper op in zouden gaan. Daarom zijn we, net als monsieur Molet, totaal onvoorbereid op vragen die hier enig licht op zouden kunnen werpen. Ik zie niet hoe het openbaar ministerie en de verdediging daar enig voordeel van zouden kunnen hebben.’ ‘Dat is niet helemaal hoe ik me voel,’ pareerde Molet. ‘Mijn cliënt heeft wel degelijk voordeel van deze manier van vraagstelling. Ik heb alleen het gevoel dat hij daar meer voordeel van zou hebben als we ons hadden kunnen voorbereiden op de vragen, wat zijn recht is.’
Naugier stak in een felle beweging zijn hand op. ‘Heren, mag ik u er allebei aan herinneren dat ik, en alleen ik, degene ben die bepaalt welke lijn er wordt gevolgd bij de vraagstelling en of dit onderwerp in een latere zitting zal worden behandeld. U mag uw vragen over dit onderwerp nog steeds voorbereiden en ze in een later stadium op tafel leggen, zoals is afgesproken. Dit nu is alleen om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen.’ Naugier trok hard aan zijn Gitane. ‘Capitaine Poullain, ik stel voor dat u uw antwoord afmaakt.’
‘Monsieur Molet had gelijk toen hij het had over inconsequenties, want dat is exact de reden dat er geen melding is gemaakt van de verandering in de verklaring.’ Poullain klonk zelfverzekerder, krachtiger. Die korte interruptie was net lang genoeg geweest om hem zijn zelfvertrouwen terug te geven. ‘Machanaud kwam een paar dagen na zijn oorspronkelijke verklaring naar het bureau. Het was laat in de avond en hij was flink dronken. Hij stelde dat hij zich opeens duidelijk herinnerde wat voor auto er was langsgereden. Het was een Alfa Romeo Sport. Een sportwagen met een open dak. Toen we dat nagingen, waren er geen andere mensen die een dergelijke auto hadden gezien, maar we waren in elk geval van plan hem naar het bureau te laten komen om de verklaring officieel te maken toen hij een dag of wat later een van mijn andere mensen in een plaatselijk café tegenkwam. Deze keer zei hij dat het een Alfa Romeo coupé was die hij had gezien.’
Molet zuchtte hoorbaar. Hij wist al welke kant dit op zou gaan, en zijn ergste angst, om al in een vroeg stadium onderuit gehaald te worden, werd bewaarheid.
Naugier keek hem strak aan, waarschuwde hem voor de interruptie die hij mogelijk van plan was, en draaide zich weer naar Poullain. ‘Nou, ik neem aan dat een van de twee in de verklaring opgenomen had moeten worden.’
‘Misschien. Maar toen Machanaud zijn beschrijving veranderde in een Alfa coupé, gingen we twijfelen. We waren de bestuurder van een dergelijke auto al grondig nagegaan en hadden hem uit ons onderzoek geschrapt. Hij zat in een plaatselijk restaurant op het tijdstip van de misdaad; minstens drie obers hebben hem gezien.’ Poullain maakte een wuivend gebaar met zijn arm. ‘ We hadden in heel het dorp geïnformeerd naar de Alfa coupé, dus er werd veel over gepraat. Het kwam ons voor dat Machanaud zijn beschrijving gewoon had aangepast. En toen de auto in kwestie uit ons onderzoek was geschrapt, dachten we dat een wijziging in de verklaring alleen maar in Machanauds nadeel zou zijn. Hij had tijdens beide gelegenheden gedronken, dus besloten we dat het ten gunste van hem zou zijn als we bij de oorspronkelijke verklaring bleven. Daar hadden we het meeste vertrouwen in, omdat die vrij was van de invloed van dorpsgeroddel.’ Molet schudde zijn hoofd en keek naar de lucht, alsof hij op hulp van boven wachtte. ‘Dus nu wordt er van ons verwacht dat we geloven dat dit allemaal is gedaan ten gunste van mijn cliënt. Bespottelijk ! Mijn cliënts latere beschrijving van de auto was in beide gevallen nauwkeurig. Ik heb dit verscheidene keren met hem doorgenomen.’
‘Het is leuk om te weten dat ü daar zo zeker van bent, monsieur Molet.’ Naugier had een wenkbrauw opgetrokken. ‘Zeker als is gebleken dat uw cliënt waarschijnlijk dronken was.’ Hij wendde zich tot Machanaud. ‘Die avond dat u naar de gendarmerie bent gegaan om uw verklaring te veranderen, hoeveel had u toen gedronken ?’
‘Dat weet ik niet precies… een paar biertjes, en misschien een paar eau de vies.’
‘Een paar… twee ? Of meer ? Probeer wat preciezer te zijn,’ drong Naugier aan. ‘Had u meer gedronken dan anders ?’ ‘Ja… ja, waarschijnlijk wel. Ik kwam een vriend tegen die ik niet meer had gezien sinds we in het voorjaar hadden samengewerkt.’
Naugiers blik ging van Poullain naar Molet, alsof hij wilde benadrukken dat hij wist dat Machanaud bekendstond als dronkaard en kroegtijger. ‘Meer dan anders’ betekende dat hij waarschijnlijk ladderzat was. ‘Hopelijk is dit misverstand hiermee opgelost. Zoals ik al eerder zei, monsieur Molet, mag u deze lijn van vraagstelling doorzetten in een latere zitting, als we de eerdere verklaringen doornemen. En, Capitaine Poullain, ik raad u aan dat u in de toekomst alles opneemt in het dossier dat u mij aanbiedt, en mij laat beslissen of iets wel of niet genegeerd moet worden.’
Het geruis van de bomen in de wind leek harder te klinken in de stilte die volgde. Poullain mompelde ‘ik begrijp het’, terwijl Molet alleen maar knikte en keek naar een paar droge bladeren die voorbij kwamen zweven.
Dat was het dan, dacht Dominic. Hij voelde een golf van opluchting door zich heen stromen. Weken van onrust, en uiteindelijk was er nauwelijks bloed gevloeid. Het feit dat de wijziging ook was genegeerd om een hiërarchische gêne te vermijden, was niet eens aan bod gekomen, en het zag er niet naar uit dat dat nog zou gebeuren. Hij was even doodsbang geweest dat Naugier zich plotseling tot hem zou richten. Nu pas begonnen de knopen uit zijn maag te verdwijnen. Een zucht ontsnapte hem, overstemd door het geruis van de wind door de bomen. En onmiddellijk daarna werd Dominic overvallen door een gevoel van schuld. Hoe kon hij zich nu opgelucht voelen als hem geen moeilijke vragen werden gesteld en hij getuige was geweest van iets wat waarschijnlijk een van Machanauds laatste kansen op vrijspraak was ? Hij volgde Molets bedachtzame blik in de richting van de rivier: af en toe brak de zon even door de bomen en lichtte het water op. Sprankjes hoop die weer even snel verdwenen als de wolken voor de zon schoven. Hij had een zekere bezorgdheid en angst voor Molet gehad, en nu betrapte hij zichzelf erop dat hij met hem meevoelde. Naugier nam een laatste trek van zijn Gitane, gooide hem op de grond en trapte hem uit. Hij keek weer naar de rivier, stroomopwaarts, en dacht weer aan de plek waar iemand zich verstopt zou kunnen hebben… als er iemand anders was geweest. Het laantje was uitgesloten als schuilplek met al die langsrijdende auto’s, en in het korenveld had hij geen andere plek gezien die was platgetrapt of verstoord… dus waar dan ? Het zicht in die richting was voor het grootste deel ongehinderd, maar hij had een markeringspunt nodig om de afstand te kunnen beoordelen. Hij koos Levacher uit en vroeg hem om naar zijn collega te lopen. ‘Dan loop je in een rechte lijn naar de rivieroever en blijf je halverwege staan.’
Toen Levacher begon te lopen, veertig meter verderop, zag Dominic door het groen langs het laantje een gestalte opdoemen. Hij was er zeker van dat het niet Servan was, want hij zag geen gendarme-uniform, maar even snel was de gestalte weer verdwenen.
Even later zagen ze Levacher weer. Naugier stak zijn hand op en dirigeerde Levacher in de richting van de rivieroever. ‘Kunt u de gendarme zien die nu bij de rivieroever staat ?’ Een kort zwijgen van Machanaud en toen: ‘Ja.’ Naugier zwaaide weer naar Levacher en riep: ‘Loop twintig meter door en blijf daar staan.’ Hij stelde Machanaud de vraag nog een paar keer met Levacher op twee andere plekken, verder terug, en kreeg twee keer ‘ja’ als antwoord. Er waren weinig obstakels langs de rivieroever, en de begroeiing was laag en spaarzaam.
Naugier instrueerde de griffier. ‘Schrijf op dat de verdachte iemand duidelijk op de rivieroever kan zien staan tot op zestig meter voorbij het punt dat parallel loopt met de plaats van de misdaad.’
Molet keek naar de grond, deed toen zijn ogen dicht en dacht terug aan de cruciale woorden die de griffier tijdens de laatste zitting had opgeschreven: … geen andere plek gevonden waar het koren was platgetrapt of op andere wijze verstoord, dan die waar de jongen uiteindelijk werd gevonden. Gezien het risico dat ze op die plek zouden worden gezien, direct naast’ het laantje waar auto’s langsreden, zijn de politie en de forensische dienst tot de conclusie gekomen dat de eerste aanranding moet hebben plaatsgevonden op een bepaald punt langs de rivier, door het groen niet zichtbaar vanaf het laantje…
Deze twee opmerkingen zouden door de juryleden aan elkaar worden gekoppeld en het trieste lot van zijn cliënt bezegelen. Hij was vanochtend met enig optimisme begonnen, maar dat was stukje bij beetje in rook opgegaan. Eerst dat meningsverschil over de auto, dat uit de hand was gelopen, en nu dat beeld van Levacher, duidelijk zichtbaar voor alle aanwezigen. Levacher had nog twintig meter door kunnen lopen en dan hadden ze hem nog steeds kunnen zien. Het beeld etste zich in zijn hersenen. Het stond nu zwart op wit dat zijn cliënt een duidelijk zicht had op de plek waarvan ze dachten dat de jongen de rivier was overgestoken en waarvan werd aangenomen dat daar de eerste aanranding had plaatsgevonden. Al zijn hoop om voldoende twijfel te kunnen zaaien over Machanauds schuld, was vervlogen. Molet wist nu dat er een regelrecht wonder voor nodig zou zijn om zijn cliënt van een veroordeling te redden. Toen ze langs de rivier terugliepen naar het laantje, zag Dominic in de verte, bij Breuilles boerderij, iemand staan. Het duurde even en hij moest zijn ogen half dichtknijpen tegen de scherpe wind, maar toen zag hij dat het Jean-Luc was. Een trieste, eenzame figuur die tussen het golvende koren stond en toekeek hoe zij, als stukken op een schaakbord, de scènes naspeelden die hadden geleid tot de dood van zijn zoon.